
Jurisprudentie
AN7839
Datum uitspraak2003-11-10
Datum gepubliceerd2003-11-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 02/187 GEMWT ZWA
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 02/187 GEMWT ZWA
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 21 september 2001 heeft verweerder op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet, eisers bevolen het schip General Maczek te ontruimen en ontruimd te houden. Het schip lag ten tijde van dit besluit afgemeerd in de Beatrixhaven te Maastricht ter hoogte van de scheepswerf van E.C.T. Maasdok. Het schip werd onder andere gebruikt voor de huisvesting van Poolse scheepsbouwers die werkzaam waren bij de scheepswerf van E.C.T. Maasdok. Eiseres L.M.R. Limited is eigenaresse van het schip en heeft het schip aan eiseres Muszka Sp.z.o.o. in gebruik gegeven. Eiseres Muszka Sp.z.o.o. stelt het schip ter beschikking als onderkomen voor de scheepsbouwers bij E.C.T. Maasdok. Verweerder is tot het besluit van 21 september 2001 gekomen op grond van het oordeel dat de situatie aan boord van genoemd schip zeer brandgevaarlijk en onveilig was. Er was naar de mening van verweerder sprake van een onhoudbare levensbedreigende situatie die tot onmiddellijk ingrijpen noopte. De ontruiming diende, zo is in het besluit bepaald, uiterlijk 24 september 2003 om 16.00 uur voltooid te zijn.
Uitspraak in hoger beroep bevestigd; LJN AR5816.
Uitspraak in hoger beroep bevestigd; LJN AR5816.
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr. AWB 02 / 187 GEMWT ZWA
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
L.M.R. Limited te Balzan (Malta),
Muszka Sp.z.o.o. te Gdansk (Polen), en
J-E Constructions Spolka z ograniczona odpowied zielnoscia te Gdansk (Polen), mede gevestigd te Maastricht en aldaar handelend onder de naam E.C.T. Maasdok,
eisers,
en
de Burgemeester van de gemeente Maastricht, verweerder.
Datum bestreden besluit: 18 december 2001.
Kenmerk: 2001-39057.
Behandeling ter zitting: 1 oktober 2003.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen verweerders bevel tot ontruiming van het schip General Maczek ongegrond verklaard.
Mr. M. Moszkowicz heeft daartegen namens eisers beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in kopie aan de gemachtigde van eisers gezonden. De inhoud van deze stukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Het beroep is op 1 oktober 2003 ter zitting gevoegd behandeld met de zaak met registratienummer 02/989 en de zaak met registratienummer 02/1855.
Op deze zitting zijn eisers verschenen bij gemachtigde de heer mr. G.C. Kooijman, advocaat te
's-Hertogenbosch. Namens eiseres L.M.R. Limited is tevens verschenen de heer H. Marinus, beëdigd scheepstaxateur.
Verweerder is verschenen bij gemachtigden de heer mr. R.J.G.M. Jeukens, stafjurist Centrale Staf van de Bestuursdienst van verweerders gemeente, de heer mr. T. Vaessen, beleidsmedewerker dienst Stadsbeheer en Facilitaire Zaken van verweerders gemeente en de heer ing. J.E.P. Godding, Hoofd preventie en preparatie van de Brandweer Maastricht.
II. OVERWEGINGEN.
Bij besluit van 21 september 2001 heeft verweerder op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet, eisers (hierna te noemen: Maasdok) bevolen het schip General Maczek te ontruimen en ontruimd te houden. Het schip lag ten tijde van dit besluit afgemeerd in de Beatrixhaven te Maastricht ter hoogte van de scheepswerf van E.C.T. Maasdok. Het schip werd onder andere gebruikt voor de huisvesting van Poolse scheepsbouwers die werkzaam waren bij de scheepswerf van E.C.T. Maasdok. Eiseres L.M.R. Limited is eigenaresse van het schip en heeft het schip aan eiseres Muszka Sp.z.o.o. in gebruik gegeven. Eiseres Muszka Sp.z.o.o. stelt het schip ter beschikking als onderkomen voor de scheepsbouwers bij E.C.T. Maasdok. Verweerder is tot het besluit van 21 september 2001 gekomen op grond van het oordeel dat de situatie aan boord van genoemd schip zeer brandgevaarlijk en onveilig was. Er was naar de mening van verweerder sprake van een onhoudbare levensbedreigende situatie die tot onmiddellijk ingrijpen noopte. De ontruiming diende, zo is in het besluit bepaald, uiterlijk 24 september 2003 om 16.00 uur voltooid te zijn.
Maasdok heeft tegen het ontruimingsbevel bij verweerder bezwaar doen aantekenen. Maasdok heeft het bezwaar op 28 november 2001 mondeling toegelicht aan verweerder.
Verweerder heeft bij het thans bestreden besluit de bezwaren ongegrond verklaard. Verweerder is van mening dat er ten tijde van de beslissing op het bezwaar geen aanleiding was om het ontruimingsbevel niet langer te handhaven.
Maasdok kan zich daarmee niet verenigen. In beroep heeft hun gemachtigde mr. Kooijman aangevoerd dat het voor de beoordeling van het ontruimingsbevel van belang is te weten of verweerder het schip als woonschip of als passagiersschip heeft aangemerkt en of verweerder aan de brandveiligheidseisen voor een bestaand schip of aan de brandveiligheidseisen voor een nieuwbouwschip heeft getoetst. Het bestreden besluit geeft volgens de gemachtigde geen duidelijkheid ten aanzien van de regels waaraan verweerder de brandveiligheid heeft getoetst. Volgens eisers kan niet op grond van het rapport van de Scheepvaart-inspectie van 14 september 2001 en de brief van de Directeur van de Brandweer Maastricht van 24 september 2001 worden geconcludeerd dat er sprake was van een dusdanig gevaarlijke situatie dat een bevel om binnen drie dagen het gehele schip te ontruimen noodzakelijk was. Maasdok merkt op dat tussen het rapport van de Scheepvaartinspectie en het rapport van Expertise- en Ingenieursbureau Van Geest van 8 augustus 2001 verschil van inzicht betreffende de te verrichten aanpassingen bestaat, doch verweerder heeft verzuimd daarop in te gaan. De heer Marinus heeft aangevoerd dat het rapport van de Scheepvaartinspectie niet aan het ontruimingsbevel ten grondslag had mogen worden gelegd, aangezien de scheepvaartinspectie zijns inziens, nu de General Maczek niet een vaartuig is, niet bevoegd was om ten aanzien van dat schip een inspectie te verrichten.
De rechtbank dient in dit geding te beoordelen, of het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet is verweerder bevoegd om bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel is het derde lid in de wet opgenomen om de burgemeester ingeval van verstoring van de openbare orde, dan wel vrees daarvoor een "lichte" bevelsbevoegdheid te geven. Blijkens de wetsgeschiedenis is de burgemeester bij toepassing van genoemd artikellid niet bevoegd af te wijken van algemeen verbindende voorschriften en moeten de bevelen - krachtens algemene rechtsbeginselen - proportioneel zijn en voldoen aan de eisen van subsidiariteit.
Voor de beantwoording van de vraag of het besluit tot ontruiming terecht is gebaseerd op art. 172, derde lid, van de Gemeentewet, dient de rechtbank allereerst vast te stellen of sprake was van ernstige vrees voor het ontstaan van een verstoring van de openbare orde.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Naar aanleiding van een aantal ongevallen op de scheepswerf van Maasdok heeft de heer Godding, deskundige op het gebied van brandpreventie bij de Brandweer Maastricht, de scheepswerf van Maasdok en de General Maczek bezocht. De General Maczek was ingericht en permanent in gebruik als huisvesting van een groot aantal (vermoedelijk 60 à 80) personen die op de scheepswerf werkzaam waren. Tijdens voormeld bezoek onstond het vermoeden dat er op en rond de General Maczek sprake was van een zeer brandonveilige situatie.
Naar aanleiding hiervan heeft de Dienst Stadsbeheer en Facilitaire Zaken van verweerders gemeente de Scheepvaartinspectie verzocht de General Maczek te toetsen aan regelgeving die als kader voor de beoordeling van de brandveiligheid van de General Maczek kon dienen.
Op 6 september 2001 heeft A.H.J. Jumelet, verbonden aan de Scheepvaartinspectie, de situatie aan boord van de General Maczek getoetst aan bij en krachtens de Binnenschepenwet en in een beleidsregel inzake eisen aan een brandmeldinstallatie geldende brandveiligheidseisen. De heer Godding was namens de Brandweer Maastricht bij dit onderzoek aanwezig.
Op 14 september 2001 heeft de Inspecteur voor de Scheepvaart verslag gedaan van de bevindingen op 6 september.
De directeur van de Brandweer Maastricht heeft vervolgens aan verweerder mondeling medegedeeld wat de bevindingen van de Brandweer Maastricht op 6 september waren geweest en welke conclusie ten aanzien van de brandveiligheid op de General Maczek volgens de directeur moest worden getrokken. De directeur heeft deze mededelingen schriftelijk neergelegd in een brief aan verweerder van 24 september 2001.
De Scheepvaartinspectie en de directeur van de Brandweer hebben beide geconstateerd dat de brandveiligheid van de General Maczek tekortschoot ten aanzien van:
- het brandwerend vermogen van wanden en deuren
- de brandscheidingen en -kleppen (aanwezigheid en deugdelijkheid)
- de brandmeldinstallatie (gebrekkig)
- de noodverlichting (onvoldoende).
- De vluchtwegen (onvoldoende)
- De brandblusvoorzieningen (onvoldoende)
- De bereikbaarheid schip voor hulpdiensten (onvoldoende).
De directeur van de Brandweer heeft hieraan de volgende conclusie verbonden:
"De kans op het ontstaan van brand is door het gebruik (decentraal koken en verwarmen op de kamers) groot. Een eenmaal ontstane brand zal zich door de gebruikte materialen en het ontbreken van goede brandscheidingen snel uitbreiden. Een brand zal pas in een laat stadium worden ontdekt worden waardoor de aanwezige personen niet tijdig (automatisch) gealarmeerd worden. Het vluchten is een dergelijke situatie is zo goed als onmogelijk door het ontbreken van voldoende bruikbare nooduitgangen, noodverlichting en vluchtwegaanduiding. Het bestrijden van de brand zal zeer lastig zijn. Door het ontbreken van adequate brandbestrijdingsvoorzieningen. De hulpverleners kunnen niet optreden door de zeer slechte bereikbaarheid.
Kortom er is sprake van een levensbedreigende situatie die, met het oog op de veiligheid van de aanwezigen, direct beëindigd moet worden. Het aanbrengen van noodvoorzieningen heeft geen nut aangezien het hier om het ontbreken van een totaalpakket van brandveiligheidsonderdelen gaat, die samen een veiligheidsketen vormen. Het verbeteren van slechts een van deze schakels geeft geen verbetering van de totale brandveiligheid.
Het op het gewenste nivo van brandveiligheid brengen zal enkele maanden in beslag nemen en slechts gerealiseerd kunnen worden tegen zeer hoge kosten. In feite dient het gehele interieur met bijbehorende installaties vernieuwd te worden".
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het gebruik van de General Maczek als huisvesting voor een groot aantal personen, de bevindingen van de Scheepvaartinspectie, de bevindingen en conclusie van de directeur van de Brandweer en op de regelgeving op het gebied van brandveiligheid van binnenschepen (Binnenschepenwet c.a.), logiesgebouwen ( Bouwverordening) en woonboten (Brandbeveiligingsverordening 1993), dient gezegd te worden dat ten tijde van het besluit in primo alsook ten tijde van het bestreden besluit de brandveiligheid van het schip tekort schoot. Gezien de omvang, aard en ernst van de tekortkomingen, zoals blijkende uit voormelde bevindingen, en de hierboven geciteerde conclusie van de directeur van de Brandweer, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat ten tijde van het besluit in primo alsook ten tijde van het bestreden besluit een ernstige vrees bestond dat er een ramp zou plaatsvinden die de openbare orde zou verstoren. Het rapport van Expertise- en ingenieursbureau v/h Van Geest heeft op beduidend minder brandveiligheidsaspecten betrekking dan die welke de Scheepvaartinspectie en de brandweer hebben beoordeeld. Ten aanzien van de aspecten ten aanzien waarvan het rapport van het bureau afwijkt van de constateringen van de Scheepvaartinspectie en de Brandweer ziet de rechtbank geen aanleiding laatstgenoemden, mede gezien de verantwoordelijkheid van dezen voor mogelijke schade aan het algemeen belang, niet te volgen. De gedingstukken bieden geen steun voor de stelling dat de wijze waarop de Scheepvaartinspectie gegevens heeft vergaard niet rechtmatig zou zijn.
Verweerder was derhalve ingevolge artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet bevoegd tot het geven van de bevelen die noodzakelijk te achten waren om de openbare orde te handhaven.
Deze bevelsbevoegdheid moet blijkens de wetsgeschiedenis de mogelijkheid scheppen tot een directe reactie op de dreigende verstoring van de openbare orde. In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank aan deze effektiviteitseis voldaan nu het onderhavige bevel is gegeven op 21 september en de ontruiming op 24 september 2001 om 16.00 uur voltooid diende te zijn. Niet kan worden gezegd dat het bevel, gelet op zijn doelstelling om het gevaar voor de personen die op het schip verbleven te beëindigen, niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoet. Ook overigens ziet de rechtbank in hetgeen namens Maasdok naar voren is gebracht geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot het gehandhaafde ontruimingsbevel is kunnen komen.
Het ontruimingsbevel is gelet op voormelde overwegingen terecht en op goede gronden in bezwaar gehandhaafd, zodat het beroep voor ongegrond moet worden gehouden.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING.
De Rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. T.E.A. Willemsen, in tegenwoordigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2003 door mr. Willemsen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. A. Zweipfenning w.g. Willemsen
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 10 november 2003
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.